Heveadorp1915-1940

De ontwikkeling van de fabriek en het dorp tussen 1915 en 1940

De overdracht van de modelboerderij volgde op 15 oktober 1915. De ruime stallen waren eenvoudig geschikt te maken voor de productie van banden en al snel werd gestart. Misschien zelfs té snel want op 26 juli 1916 sloot de provincie de fabriek omdat er nog geen goedkeuring van de arbeidsinspectie was. Ruim 200 arbeiders zouden hun baan verliezen, maar na een gesprek met de burgemeester liep het met een sisser af.

De directie had grote plannen en om de benodigde financiële slagkracht te krijgen kwamen er fusies. Dit leidde tot de oprichting van de  ‘Verenigde Nederlandsche Rubberfabrieken Hevea N.V.’ op 5 september 1916. Er werden nieuwe producten ontwikkeld omdat bij de productie van fietsbanden restanten rubber overbleven. Al in 1916 werden die restanten verwerkt tot rubberhakken en in de jaren ’20 ontwikkelde Hevea allerlei producten; van kleine rubberdopjes tot grote membranen en alle maten rubberslangen. Zeer bekend waren de Cres-schoenen met rubberen zool en leren bovenstuk. Hevea experimenteerde ook met kunstmatig rubber omdat er na de eerste wereldoorlog een tekort was aan natuurrubber, mede omdat zeemijnen het transport zeer gevaarlijk maakten.

De Heveafabriek rond 1930 (afb. Gelders Archief)

Het oude gasthuis van de modelboerderij werd door Hevea omgebouwd tot hotel-restaurant “Huis ter Aa”.  Dit beschikte over een apart paviljoen ‘Hunneschans’.  Met de schepen “Huis ter Aa” I en II was er een eigen bootverbinding met Arnhem, inclusief bootterras aan de Rijn.

Alle activiteiten van Hevea werden in Doorwerth geconcentreerd en de fabriek groeide van 258 werknemers in 1916 tot ruim 1500 in 1928. Bij de Rijn bevond zich de ‘benedenfabriek’, hoger in het dal de ‘bovenfabriek’. Deze ontwikkelingen vielen niet goed in de omgeving, waar toerisme ook toen al een belangrijke rol speelde. De fabriek vormde een stinkende wond in het mooie landschap. Ook met de directe buren op de Duno ontstonden conflicten. Al in 1916 moest een leidinggevende van Hevea voor de rechter verschijnen omdat hij in een conflict tot twee keer toe een hek van landgoed ‘De Duno’ had laten vernielen. Later mondden de ruzies uit in het over en weer afsluiten van water en elektriciteit.

Het dorp

Een deel van de werknemers kwam vanaf 1916 met de fabriek mee uit Hoogezand. Daarbij bestond een voorkeur voor gezinnen met veel kinderen want oudere kinderen en vooral meisjes waren goedkope arbeidskrachten.

Deze gezinnen moesten gehuisvest worden. Op het terrein stond slechts een klein aantal arbeiderswoningen en de jonge lokale architect Jan Rothuisen kreeg de opdracht een dorp te ontwerpen. Hij ontwierp de rietgedekte cottagewoningen die nog steeds veel bezoekers naar Heveadorp trekken. De huizenblokken werden tussen 1916 en 1921 gebouwd en kregen namen van de Indische eilanden waar de rubber werd gewonnen; Borneo, Celebes etc. Voor het hogere personeel werden luxere woningen gebouwd aan de andere kant van de fabriek. Dit werd het ‘bazenbuurtje’ genoemd, in contrast met het ‘dorp’, waar de arbeiders woonden.

De Middenlaan (afb. Gelders Archief)

De Hevea-arbeiders kregen zo kwalitatief goede woningen tegen een redelijke prijs. Maar ook voor de fabriek had zo’n dorp voordelen. Het bond werknemers en zorgde voor werknemers die snel oproepbaar waren en minder ver naar de fabriek hoefden te reizen. Ook bood het de mogelijkheid tot toezicht. Dat ging soms ver. Het licht werd om 10 uur afgesloten om iedereen tijdig naar bed te laten gaan en de vrouw van directeur Wilhelmi hield de hoogte van de hegjes in de gaten en kon zomaar binnenvallen om te kijken of de huiskamer wel goed schoon was. Maar het was ook mevrouw Wilhelmi die ‘s zomers een zwembad liet aanleggen in de Rijn en ‘s winters zorgde voor een ijsbaan, met poffertjeskraam en al.

Toen er in 1919 een postkantoor werd geopend kreeg het dorp officieel een naam; Heveadorp. Het dorp vormde een enclave in de Veluwse bossen. Boodschappen werden gedaan bij de eigen bakker en kruidenier, er waren twee café’s, een Groene Kruisgebouw en een school. Ook het sociale leven speelde zich in het dorp af met een Hevea-fanfare, een mannen- en  een vrouwenkoor, een gymclub en een voetbalvereniging. Omdat het dorp zo in zichzelf gekeerd was, en als enige zware industrie kende, was er ook geen binding met de rest van Renkum.

De Crisisjaren

Dat gemeenschapsgevoel verminderde al in de jaren dertig toen na voltooiing van de Afsluitdijk werkloos geworden vissersgezinnen uit Harderwijk naar de fabriek werden getrokken. Deze streng gelovigen pasten niet goed tussen de bestaande bevolking die bestond uit Groningers en speciaal voor de productie van schoenen aangetrokken gezinnen uit Brabant. Er kwam een tweede, christelijke, school en er ontstonden aparte verenigingen. Op Koninginnedag liepen er zelfs twee optochten door het dorp, elkaar onderweg verwensingen toewerpend.

Ook economisch ging het rond 1930 slechter. Hevea was een internationaal bedrijf geworden met een kantoor in Londen vanwaaruit het Britse Rijk werd bediend. Het bedrijf leed dan ook erg onder de wereldcrisis. De exportmarkten verdwenen door protectionisme en ook de binnenlandse vraag stortte in. De fabrieksleiding voerde een hard beleid om de fabriek door de crisis te leiden. In 1929 had een staking van een week nog enig succes, maar in de jaren daarna werden hele afdelingen afgestoten en kon iemand tijdens de lunchpauze een briefje krijgen dat hij die middag niet meer terug hoefde te komen. Uiteindelijk zouden zo’n 800 werknemers worden ontslagen, zonder perspectief op ander werk. Buiten de poorten stond ’s ochtends een rij werkzoekenden. Als er die dag werk was, kregen de sterksten een tijdelijk baantje, maar meestal moest men tegen de middag met lege handen naar huis.


In de fabriek (afb. Gelders Archief)

Toch bleef Hevea nieuwe producten ontwikkelen zoals rubbervloeren, persslangen en allerlei producten voor de industrie. Vanaf 1936 kwam de fabriek de crisis te boven, geholpen door de groeiende oorlogsdreiging. Zo zorgde een opdracht voor duizenden gasmaskers voor veel werk en in 1939 had Hevea alweer 1400 werknemers. Toen in mei 1940 de oorlog uitbrak stond de fabriek er dus goed voor en wijs geworden door de rubbertekorten tijdens de Eerste Wereldoorlog waren grote voorraden aangelegd. Na de capitulatie stelde de Duitse bezetter echter een zaakwaarnemer aan die ervoor zorgde dat de fabriek en al dat rubber vooral voor de Duitse oorlogsmachine zouden worden gebruikt. Hevea produceerde nu gasmaskers voor de Wehrmacht en het dorp ging zware jaren tegemoet.