De gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog en de wederopbouw
Oorlogsjaren
Hevea was als gezond bedrijf de oorlog ingegaan maar na mei 1940 werd alle capaciteit voor de Duitse bezetter ingezet. De productie van gasmaskers en banden voor de Wehrmacht steeg ten koste van die van ‘consumentengoederen’. De Heveanen wilden liever niet voor de vijand werken maar het alternatief was vaak tewerkstelling in Duitsland zelf, dus men moest wel. Na enige tijd raakten de voorraden rubber op en was Hevea gedwongen een surrogaatrubber te gebruiken, Stamikol, dat een verschrikkelijke stank verspreidde.
De bewoners kregen het steeds zwaarder. Veel Heveanen moesten onderduiken of werden naar Duitsland gestuurd. In mei 1943 brak in de fabriek, net als elders in Nederland, een staking uit. De Duitsers grepen hard in en arresteerden vele werknemers. Zij besloten zeven van hen te fusilleren. Ir. Munter, een leidinggevende die zelf niet was opgepakt, probeerde hen te redden door alle verantwoordelijkheid voor de staking op zich te nemen, maar de Duitsers lieten in ruil slechts één persoon gaan. Munter en de zes anderen werden de volgende ochtend op de Waterberg in Arnhem gefusilleerd. Vanwege zijn opoffering is naar ir. Munter een laan in Heveadorp vernoemd. De door de Duitsers aangestelde bedrijfsleider, Lunshof, is na de oorlog ter dood veroordeeld voor onder meer zijn rol bij het neerslaan van deze staking.
Het dorp kreeg net als de rest van de gemeente Renkum zwaar te lijden tijdens operatie Market Garden. Heveadorp werd aanvankelijk door de langstrekkende Engelsen ‘bevrijd’ maar al snel heroverden Duitse troepen het dorp en de naastgelegen Westerbouwing. Het dorp lag daarna aan het front en de bewoners moesten dagen in de kelders doorbrengen. Toen de Engelse troepen zich over de Rijn terugtrokken en stellingen innamen in de Betuwe groeven de Duitse troepen zich in op de stuwwal rondom het dorp. Alle woningen en fabrieksgebouwen werden gestript om loopgraven en stellingen te versterken en de bewoners zelf werden geëvacueerd. In de maanden die volgden werden fabriek en dorp door bommen geteisterd. Toen de bewoners na de bevrijding terugkeerden troffen zij verwoeste woningen en gebouwen aan. Hun deuren, tafels en stoelen lagen her en der verspreid in de bossen.
Wederopbouw
Na de bevrijding werd het dorp officieel tot verboden gebied verklaard vanwege de vele niet-ontplofte bommen, boobytraps en mijnen. Toch keerden de bewoners terug. Ondanks het verdriet bij de aanblik van hun verwoeste huizen werd besloten dat ook in Heveadorp de bevrijding moest worden gevierd. Het werd een bijzonder feest. Tussen de nog staande muren hingen zelfgemaakte slingers en men danste tussen de bomkraters. Daarna kwam al snel de wens om het bestaan weer op te bouwen. Men ruimde de puinhopen op en stortte alles in het moeras bij de Seelbeek. De eerste maanden sliepen velen in provisorisch opgeknapte kantoorruimtes terwijl ze de huizen waar mogelijk weer regendicht maakten. De nog overal aangetroffen granaten werden verzameld of gebruikt om in de Rijn te vissen. Jongeren maakten er een sport van om muren om te trekken met behulp van een in het bos gevonden kabel, die van een bij Market Garden gebruikte glider afkomstig bleek te zijn. De huizen waren vrijwel leeg. Deuren, tafels en stoelen waren gebruikt voor loopgraven en alle waardevolle spullen waren geroofd. Gelukkig bleken de banden met Hoogezand, waar de Heveafabriek oorspronkelijk vandaan kwam, nog nauw. Er werd een inzamelingsactie opgezet en vrachtwagens en schepen gingen met meubilair, kleding en speelgoed richting Heveadorp. In de verwoeste fabrieksgebouwen verzamelde men de nog werkende machineonderdelen. Daarvan werden zo snel mogelijk weer machines gebouwd en nog in 1945 konden weer banden worden geproduceerd in een paar opgelapte gebouwen van de fabriek.
Terwijl de Heveanen aan wederopbouw van de fabriek werkten werd daar in met name Oosterbeek anders over gedacht. Al voor de oorlog was toerisme belangrijk geweest en men dacht met de Market Garden ‘bedevaart’ jaarlijks duizenden extra toeristen te kunnen trekken. Grote industrie paste niet in dat beeld dus werd gepleit voor verplaatsing van de Heveafabriek. Men had ook een sociaal bezwaar. Hevea haalde voor de oorlog werknemers van elders, die weinig integreerden maar als ze ontslagen werden wel ten laste van de gemeente kwamen. Uit onderzoek bleek echter dat de gemeente volstrekt niet op toerisme alleen kon leven en dat de banen die de Heveafabriek verschafte broodnodig waren. Ook werd opgemerkt dat de fabriek een fiks bedrag aan gemeentebelastingen afdroeg en dat een gedwongen verplaatsing door de gemeente zou moeten worden gefinancierd. De fabriek kreeg dus toestemming voor herbouw. Met behulp van wederopbouwgelden en Marshallhulp werd een geheel nieuwe fabriek gebouwd.
Ook een groot deel van de huizen kon worden herbouwd. Sommige woningen waren echter zo verwoest dat herbouw niet mogelijk was. Sindsdien staan tussen oude rietgedekte woningen her en der blokjes modernere huizen. Ook kwamen in Heveadorp drie gekleurde houten huizen. Deze woningen waren als bouwpakket uit Oostenrijk geïmporteerd omdat in Nederland schaarste aan bouwmaterialen heerste. Zo herstelde Heveadorp van de oorlog en kon een nieuwe bloeiperiode aanbreken.